Doordenken over de plek
Komende vrijdag is het de Dag van de Dialoog. Op verschillende plekken in Amsterdam gaan mensen in gesprek over ‘hier ben ik op mijn plek’, het thema van dit jaar. In mijn vorige stukje, zie onder, schreef ik over de filosoof Heidegger. Deze filosoof verheerlijkte de Heimat, de verworteling, de gehechtheid van de mens aan zijn plek. Daar tegenover staat de filosoof Levinas die de vlucht in de ruimte verheerlijkte. Een lezer reageerde hierop met ‘en daarom is mijn plek overal op de wereld’.
Als de mens zich nooit op zijn plek voelt, of overal en dus nergens, doemt het risico van de vervreemding op. Hoe kan je je dan ooit verantwoordelijk voelen voor de omgeving, voor de plek? Waarom zouden we ons bekommeren om duurzame ontwikkeling, om het broeikaseffect of de plasticsoep, na ons de zondvloed? Waarom zouden we ons bezig houden met de openbare ruimte? Tevens zouden we tegen Levinas kunnen zeggen dat we toch het gevoel kennen dat we ons (soms ergens) op ons plek voelen.
In de tijd van Heidegger en Levinas leefde ook de filosoof en bioloog Plessner. Hij was afkomstig uit een joodse familie. In zijn hoofdwerk: ‘Die Stufen des Organischen und der Mensch’ vraagt hij zich af onder welke voorwaarden leven mogelijk is. Volgens hem realiseren levende wezens hun grenzen. Dat betekent dat ze een bepaalde verhouding met hun omgeving hebben. Bij planten is dit nog rudimentair. Zij zijn opgenomen in hun omgeving. Dieren zijn betrokken op hun omgeving. Zij zijn toegepast voor hun omgeving door hun instinct. Zij hebben een milieu. Een dier moet wel een plek maken, een nest, een hol, enz., maar dan is het dier op zijn plek. Het dier is zich echter nog niet bewust van zijn zelf. Een mens heeft daarbovenop een verhouding met zichzelf. Hij leeft buiten zijn centrum. Hij is bewust van zijn zelf, hij heeft en is zijn lichaam en hij heeft weet van zijn eindigheid.
Om deze reden is de mens van nature kunstmatig. De mens is niet thuis in de natuur, maar hij moet zichzelf, zijn leven en zijn omgeving vormgeven. Hij is ook niet toegerust voor zijn omgeving. Hij heeft gereedschap nodig. Dit houdt onder meer dat de mens geen vaste verblijfplaats heeft. Hij moet een plek maken, een huis bouwen. Hij is niet als vanzelf op zijn plaats in de natuur. Hij heeft zijn cultuur nodig om een plek te maken. Pas als hij een plek gemaakt heeft kan hij min of meer zeggen: ‘hier ben ik op mijn plek’? En dan voelt hij zich, misschien tijdelijk, op thuis. Een goede beginvraag voor het gesprek op de Dag van de Dialoog zou dan ook zijn: ‘hoe maak jij je plek?’